-
1 présenter
présenter [preezãtee]♦voorbeelden:¶ présenter bien, mal • een goede, slechte indruk makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 tonen7 aanbieden ⇒ voorleggen, uiteenzetten♦voorbeelden:présenter un intérêt particulier • iets bijzonders, opmerkelijks hebbenprésenter des symptômes • symptomen vertonenprésenter son permis de conduire • zijn rijbewijs laten zienprésenter Homère à un examen • Homerus als examenstof kiezen1 verschijnen ⇒ zich vertonen, opkomen, zich voordoen♦voorbeelden:ça se présente comment? • hoe ziet dat eruit?deux noms se présentent à l'esprit • twee namen vallen me inse présenter chez qn. • zijn opwachting maken bij, zich vertonen bij iemandse présenter sous des formes anormales • abnormale vormen aannemenv3) presenteren4) tonen5) bieden6) uiteenzetten -
2 l'enfant se présente mal
l'enfant se présente malDictionnaire français-néerlandais > l'enfant se présente mal
-
3 exposition
exposition [ekspooziesjõ]〈v.〉2 ligging ⇒ blootstelling, plaatsing, belichting♦voorbeelden:l'exposition de ce tableau est mauvaise • dit schilderij hangt ongunstigexposition universelle • wereldtentoonstelling→ jourl'exposition d'un enfant • het te vondeling leggen van een kindf1) uitstalling2) ligging
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский